Het is eind februari. Drie maanden in mijn outplacement periode. Mijn dementerende moeder is opgenomen in een verzorgingstehuis. Mijn vader herstelt voorspoedig van de gevolgen van een val van drie meter. De omscholing van programmeur naar verzorgende verloopt naar wens. Heb zelfs al een stage plek. Merkwaardig toch dat die weinig welriekende urine en pijn in mijn heupen maar niet minder wordt. Integendeel het lijkt wel steeds erger te worden. Zelfs gewoon wandelen wordt lastiger. Misschien toch maar naar de huisarts. De huisarts pakt mijn dossier er bij. Ze schrikt. Zo vaak een blaasontsteking? En dat bij een relatief jonge man. Haar ogen staan zorgelijk. Ik heb nog niets door. Ze verwijst me naar het ziekenhuis. Een steeds ingrijpender reeks van onderzoeken volgt. En dan de vernietigende uitslag. Kanker. Ongeneeslijk. Onbevattelijk. Heb toch altijd goed voor m’n lichaam gezorgd. Gerookt, noch gedronken. Geen overgewicht. Integendeel. Dit kan niet. Verdwaasd en aangeslagen dool ik over de gangen van het ziekenhuis. Hoe lang heb ik nog? Zo’n vaart loopt het nu ook weer niet; zegt de arts – in een poging mij gerust te stellen. We hebben vele behandelingen op de plank. Je bent er nog wel een paar jaar. Een paar jaar? Moet ik zo snel afscheid nemen van het leven hier op onze Aarde? De ziekte is agressief. De vakantie naar Sicilië moeten we opgeven. Onmiddellijk wordt er begonnen met de behandelingen. Vier maal vier weken chemo om de kankerlast naar beneden te brengen ter voorbereiding op de dubbele stamcel transplantatie. Dubbel? Ja; de ziekte is immers agressief. Wat staat mij in vredesnaam te wachten? Fietsen kan ik niet meer. Wandelen is inmiddels ook bijna onmogelijk. En dan kleurt mijn urine opeens rood. Bloed. Het is gebeurd. Artsen weten het ook niet meer. Ze wijzen naar elkaar. Extra onderzoeken worden in gang gezet. Ik bel mijn broer die tweehonderd kilometer verder op woont in het mooie Westfriesland waar ik getogen ben. Voor het eerst moet ik huilen. Van een gesprek kan geen sprake zijn. Het verdriet is te overweldigend. God help me. Geef me mensen om me heen die me kunnen steunen. Een kerk. Genees me. Alleen U kan dat. Voor mij wandelt een man die ook met zijn been trekt. Zou hij hetzelfde hebben? Een belachelijke gedachte. Die ik snel van mij werp. Ik haal hem in. De gedachte blijft terug komen. Steeds sterker zelfs. Hoor ik een stem? Word ik gesommeerd te stoppen om een gesprek aan te knopen? Zijn hinken is een gevolg van een hernia. Hij blijkt Christen. Niet zo maar ééntje. Nee, hij lijkt wel verliefd op God. zo vol is hij van Hem. We lopen samen verder op. Na mijn verhaal biedt hij aan de volgende dag langs te komen voor een Bijbelstudie. Graag; antwoord ik. Na de Bijbelstudie vraagt hij of hij voor mij mag bidden. In totale overgave bidt hij God mij te genezen. Wat overkomt me. Word ik aangeraakt door de Heer? Nog trillend op mijn benen zwaai ik Rob uit. Tot volgende week; stamel ik. Drie dagen later is het bloed uit mijn urine verdwenen. De artsen snappen er niets van. Ronduit geestdriftig worden ze van de bloedwaarden. Er is geen ziekteactiviteit meer meetbaar. Toegegeven, deze was al sterk aan het dalen. Maar dit resultaat – op driekwart van de chemo kuur – is ook voor mijn arts welhaast een wonder. Rob meent dat ik er goed aan doe om deelgenoot te worden van zijn kerk. Omringd door broeders en zusters zal ik de liefde en de zorg van God nog meer ervaren. Het zal me sterken in mijn geloof. De begroeting is warm. Ik voel me snel welkom. Al moet ik nog even wennen aan de sterke Afrikaanse invloed. Maar al snel dans en zing ik mee. Dit is God vieren. Het voelt goed. Meer dan dat. Het bouwt op. Het bemoedigt.We zijn bijna twee jaar verder. De stamceltransplantaties zijn achter de rug. Ook deze heb ik boven verwachting goed doorstaan. God wijkt niet van mijn zijde. Nog steeds is er van ziekteactiviteit geen sprake. Heerlijk om met mijn broeders samen te zijn. Een retraite. Bijzonder. De openheid, genegenheid en broederschap zijn als een warm bad. Wederom doet God een teken ten goede. Ik neem een besluit. Of wordt dat mij ingegeven? Dopen. Als mijlpaal in de reis die ik tot nu toe heb mogen maken. Eric is zichtbaar aangedaan door mijn verzoek. Als God het wil, zal het geschieden. We zijn terug in onze kerk. Verenigd met onze zusters. Gehuld in een wit gewaad met naast mij Eric en Rob word ik ondergedompeld in het water dat mij schoon wast. Mijn broeders en zusters – die als een familie zijn geworden – heffen vol vuur dankliederen aan. En zelfs mijn lieve echtgenoot – Patrizia – die deze bijzondere gebeurtenis niet aan haar voorbij wil laten gaan en voor het eerst onder ons is, deelt in de vreugde en extase van het moment. Het is zondag zevenentwintig Juni tweeduizend eenentwintig half zes in de avond
Write a comment: